conservatie en reconstructie van een houten karrewiel
In Nederland blijft hout in archeologische context uitsluitend bewaard in permanent waterverzadigde en zuurstofloze omstandigheden. Hout dat in GIA-opgravingen wordt aangetroffen, is dikwijls in een redelijke tot goede conditie en op basis van diagnostische kenmerken de moeite waard om na het onderzoek te worden gedeponeerd of tentoongesteld. Het kan gaan om gebruiksvoorwerpen, zoals kommen of lepels, maar ook om delen van gereedschappen of bouwkundige elementen.
De opgravingen (2010-2011) in de polder Matsloot-Roderwolde – beter bekend als De Onlanden (afbeelding 1) – hebben onder andere 267 stuks diagnostisch hout opgeleverd (zie literatuur).

Het meest aansprekende houten object in relatie tot de context van De Onlanden is het houten wiel in afbeelding 2. Het gebied ten zuidoosten van de stad Groningen is tussen de 11e en 14e eeuw geëxploiteerd voor turfwinning ten behoeve van brandstof.

Rond 2005 is binnen het LCM onderzoek gedaan naar de toepasbaarheid van een conserveringstechniek voor waterverzadigd hout die weinig ingang heeft gevonden, maar waarvan de resultaten destijds al veelbelovend waren. De techniek is oorspronkelijk onderzocht en gepubliceerd in de jaren ’70 van de vorige eeuw. Het principe berust op het ontwateren van het hout met behulp van aceton, waarna het wordt geïmpregneerd met een in aceton oplosbare, vullende en stabiliserende stof. Behandelde objecten zijn stevig, voelen ‘natuurlijk’ aan qua huid en gewicht, en behoeven geen nabehandeling. Onderzoek aan materiaal dat op deze wijze is behandeld blijft mogelijk, omdat de kenmerken van het materiaal en de houtsoort uitstekend zichtbaar blijven.
Beperkend aan de techniek is de toepassing van aceton en de daarbij behorende risico’s van organische oplosmiddelen. Echter, voor kleinere voorwerpen tot ongeveer 60 x 20 x 20 cm is ze uitermate geschikt, omdat de risico’s klein zijn. Vanaf 2012 is bij het LCM een speciaal voor de toepassing gebouwde installatie in bedrijf om kleinere houten voorwerpen zelf met deze techniek te kunnen behandelen. Het wiel uit afbeelding 2 is volgens de hierboven omschreven methode behandeld. Het is een compleet karrewiel afkomstig van huisplaats (GIA116-V869). Het wiel is gevonden in waterverzadigde omstandigheden, in de vulling van een sloot, op 1.25 tot 1.50 m -NAP (afbeelding 3). De hoogstgelegen delen van het wiel werden tijdens de aanleg van een nieuw opgravingsvlak licht aangeschaafd door de graafmachine.

Het wiel is groter (diameter 67-69 centimeter) dan de eerder genoemde maximale afmetingen, maar werd in stukken geborgen. Vervolgens zijn de fragmenten nat, koel en in het donker opgeslagen. De conditie van de onderdelen liep sterk uiteen en varieerde van goed (stevig, niet sponzig, niet gescheurd of gelamineerd) bij enkele velgdelen, tot slecht (zacht, sponzig, vervormend bij inknijpen, gescheurd of gelamineerd) bij de naaf (afbeelding 4). De naaf laat bovendien een groot aantal houtwormgaatjes zien (afbeelding 5).


Het hout is in het LCM nader onderzocht. De velgdelen, verbindingspennen en spaken zijn gemaakt van eikenhout, een voor de hand liggende materiaalkeuze als het gaat om sterkte en duurzaamheid. De naaf daarentegen is een uitgehold stuk stam van een els. Els is minder hard en duurzaam in vergelijking met eik, maar elastischer en daardoor beter in staat om schokken tijdens het rijden op te vangen. De vervaardigingswijze van het wiel vormt een overgang tussen een oudere techniek – die bestaat uit het toepassen van een uitgeholde naaf in combinatie met een gesloten schijfwiel – en een nieuwere techniek in de vorm van spaken en velgdelen.
Bijzonder detail is de gefacetteerde afschuining van de velgdelen aan de binnenzijde (afbeeldingen 6-7). Het wiel wordt gedateerd in de 13e-14e eeuw.


conservatie en restauratie
De fragmenten zijn eerst gereinigd onder stromend kraanwater (afbeelding 8). Aansluitend zijn ze behandeld volgens de aceton/hars-methode, geïmpregneerd met colofonium (afbeeldingen 9 en 10) en daarna gereconstrueerd met behulp van Paraloid B72 (afbeeldingen 11 en 12). Een behandeling met polyethyleenglycol (PEG) zou hebben geresulteerd in een vettig oppervlak waar Paraloid B72 niet aan kan hechten.





De verbindingspennen voor de velgdelen waren gebroken of zodanig verzwakt dat deze niet konden worden toegepast in de reconstructie zonder het beoogde interne verband op voorhand zwak te maken. Om die reden zijn vier nieuwe pennen op maat gesneden uit langdurig gedroogd essenhout (afbeeldingen 13 en 14). Voorafgaand aan hun plaatsing in de reconstructie zijn ze volledig geïmpregneerd met 10% Paraloid B72 in aceton om de hechting te verbeteren en om hygroscopische werking van het hout te voorkomen.


Na toepassing zijn de nog zichtbare gebieden van de pennen bijgekleurd met acrylverf in een passende donkerbruine toon (afbeelding 15).

Indien nodig voor het herstel van het intern verband zijn scheuren in velgdelen of de naaf gevuld met Paraloid B72, en daarna gematteerd met een in bruine toon voorgekleurde, zuurvrije microkristallijne was (afbeeldingen 2 en 16). Het eindresultaat is dermate stabiel dat het voorwerp in principe onder normale, wisselende binnenklimaatcondities (ca. 40-85% RV bij 10-25oC) kan worden opgeslagen en tentoongesteld.
Passieve conservatie is niet nodig maar wordt – om elk risico op schade of verandering te vermijden – uiteraard wel toegepast. Nabehandeling, zoals bij impregnatie met PEG, is overbodig.

literatuur
- J.A.W. Nicolay (red.): Huisplaatsen in De Onlanden. De geschiedenis van een Drents veenweidegebied, 2018, Groningen Archaeological Studies 34: ISBN-13: 9789492444721.
2014 © GIA